Vogelsterfte door windturbines onderschat?

| 8 juli 2020
© WUR

Wageningen University & Research (WUR) heeft onderzoek gedaan naar de gevolgen van extra sterfte door windturbines op vogelpopulaties. De uitkomsten zijn gepubliceerd in het rapport: ‘Mortality limits used in wind energy impact assessment underestimate impacts of wind farms on bird populations’. Een conclusie uit het rapport is dat de gevolgen onder de huidige normen voor windparken worden onderschat.

Vogels kunnen in aanraking komen met de bladen van een windturbine. Dit kan fatale gevolgen hebben. In Nederland komen op zee en op land steeds meer windparken waardoor vogels steeds vaker in de nabijheid van windturbines zullen komen.

Huidige methodes
In de besluitvormingsprocedure van windparken wordt al bekeken of de risico’s van windturbines op vogelpopulaties aanvaardbaar zijn. Daarbij worden 2 methodes gebruikt. Bij de extra sterfte-methode (ESM) wordt een kleine verhoogde sterfte (1 tot 5%), bovenop de natuurlijke sterfte, gezien als toelaatbaar, omdat het effect verwaarloosbaar zou zijn. Daarnaast wordt gekeken naar de Potentiële Biologische Verwijdering (PBR) waarbij gekeken wordt naar het deel van de populatie dat geoogst kan worden, zonder grote gevolgen voor de populatie.

Op basis van deze twee methoden hebben de onderzoekers gekeken hoe de volgens de normen ‘aanvaardbare sterfte’ van invloed is op de populaties van de spreeuw, grutto, bruine kiekendief, lepelaar, ooievaar, visdief en zeearend.

Resultaten
De resultaten van het onderzoek laten zien dat de populatiegrootte zeer gevoelig kan zijn voor een kleine toename van de sterfte (ESM). In plaats van een verwaarloosbaar effect vonden de onderzoekers dat 1% extra sterfte resulteerde in een afname van 2 tot 24% van het populatieniveau van de verschillende vogelsoorten na 10 jaar. Een verhoging van 5% van de bestaande sterfte resulteerde in een afname van de populaties met 9 tot 77% na 10 jaar, afhankelijk van de soort. Volgens de onderzoekers geldt dit met name voor de spreeuw, een kortlevend soort dat van nature al een hoog sterftecijfer heeft.

Wanneer de PBR-methode wordt gebruikt voor de bepaling van toelaatbare sterfte, bleek de verandering in het aantal vogels onafhankelijk van de soort en werd deze grotendeels bepaald door de zogenaamde herstelfactor: een maat voor de kwetsbaarheid van de populatie. Wanneer deze 1 is, een waarde die typisch wordt gebruikt voor robuuste populaties die extra sterfte beter zouden verdragen, resulteerde extra sterfte in een 50-55% vermindering van het aantal vogels. Wanneer de herstelfactor 0,1 is, een veel conservatievere waarde gebruikt voor bedreigde soorten, bedroeg de vermindering van het aantal vogels ongeveer 5%.

De negatieve gevolgen van aanvaringen met windturbines voor de vogelpopulaties gelden zeker voor soorten die het in Nederland moeilijk hebben, zoals de bruine kiekendief, visdief en grutto.

Alternatieve methode
De onderzoekers stellen een alternatieve methode voor om de effecten van extra sterfte door windturbines op vogelpopulaties beter te bepalen. Deze methode relateert populatie-eigenschappen en de toegestane vermindering van de evenwichtsdichtheid van een populatie aan de toegestane mortaliteitsfractie. Bij de al bestudeerde vogelsoorten was deze methode in staat het sterfte-effect op de populatiegrootte goed te voorspellen.

Daarbij geven de onderzoekers tevens aan dat de cumulatieve sterfte in het gebied waar een populatie voorkomt meegenomen moet worden bij de sterfte-inschatting en niet alleen in isolatie voor een individueel park zoals nog vaak gebeurt.

Tags: , ,

Category: Windenergie

Reacties zijn gesloten.