Longread: Jan de Nul over schaalvergroting in offshore wind
Een gesprek bij Jan De Nul gaat al vrij snel over schaalvergroting. Dé reden waarom windparken momenteel concurreren met fossiele vormen van elektrische energie. Een gesprek bij Jan De Nul gaat al vrij snel over schaalvergroting. Dé reden waarom windparken momenteel concurreren met fossiele vormen van elektrische energie.
Jan Spoelstra
Waar ga je grote hoeveelheden energie opwekken anno 2020? Die vraag stelt Carl Heiremans, business development manager bij Jan De Nul Group hardop aan het begin van ons gesprek. Offshore wind is volgens Heiremans inmiddels concurrerend met fossiele vormen van elektrische energie. “Helemaal wanneer je het vergelijkt met een nieuw te bouwen elektriciteitscentrale zijn de kosten concurrerend. Wind op land en zonneparken nemen bovendien te veel ruimte in voor de hoeveelheid energie die ze opwekken.”
Schaalvergroting speelt dan een cruciale factor, ook in de offshore wind; en de geschiedenis leert dat het Luxemburgse bagger- en bouwbedrijf van origine daar niet vies van is. Heiremans werkt al 28 jaar voor Jan De Nul, en heeft vanaf begin jaren negentig meegemaakt dat de sleephopperzuigers van het bedrijf van 11.000 kubieke meter zijn uitgegroeid tot 46.000 kubieke meter. “Wij geloven echt in schaalvergroting. Dat is dikwijls een leidraad bij ons bedrijf. Het zorgt ervoor dat je altijd op zoek bent naar de grens van wat het materieel aan kan. Je komt technische uitdagingen tegen, die los je dan op. Dat is zeer uitdagend, en het zorgt voor gemotiveerde medewerkers die steeds weer te maken krijgen met boeiende uitdagingen.”
Alle grote baggeraars in West-Europa hebben hun activiteiten verlegd richting de offshore en offshore wind. Heiremans: “Wij zijn gewend om grote projecten op zee uit te voeren. Dat deden we al met grote landaanwinningsprojecten, met het aanleggen van kanalen en het bouwen van sluizen en havens. Dat doen we nu voor de offshore windparken. De ontwikkelaars van parken willen niet een schip huren om dan zelf het schip te gaan opereren, ze zoeken een aannemer die alles voor hen regelt. Zie het als de bouw van een huis, waar de uiteindelijke eigenaar niet zelf een betonmolen huurt en grondstoffen inkoopt.” Voor de bouw van een compleet windpark heb je dus grote maritieme aannemers nodig, die de volledige verantwoordelijkheid over de bouw van een windpark nemen. De grote waterbouwers van West-Europa hebben dat waar kunnen maken.”
Jan De Nul is relatief laat in de offshore wind gestapt. Hoe zit dat?
“Wij zijn een grote believer in offshore wind geworden. Toegegeven, vijftien jaar geleden stonden wij daar anders in. Toen subsidieerden overheden offshore wind nog rijkelijk. Wij geloven echter niet in markten die te zwaar gesubsidieerd worden. Die zijn gedoemd te mislukken als zich een goedkoper alternatief aandient. Nu offshore wind kan gaan concurreren op de elektriciteitsmarkt, hebben we een tandje bijgeschakeld. We hebben de ‘Vole au Vent’ van het Duitse Hochtief overgenomen, we hebben jack-up schip ‘Taillevent’ overgenomen van MPI Vroon. Dat doen wij dan inclusief de Duitse en Engelse bemanning om continuïteit en kennis te behouden. Ook op kantoor werken inmiddels zo’n honderd mensen aan offshore-windprojecten. We hebben dus een flinke inhaalslag gemaakt, en we continu aan het onderzoeken wat voor schepen we bij moeten bouwen om deze markt verder te penetreren.”
‘Nu offshore wind kan concurreren op de elektriciteitsmarkt, hebben we een tandje bijgeschakeld’
Jan De Nul is nooit vies van schaalvergroting. Hoe ziet u dat in de offshore wind?
“Waarom is het eindproduct van offshore wind – elektriciteit – inmiddels zo goedkoop? Dankzij schaalvergroting. En dat zien we op verschillende niveaus terug. Allereerst zijn daar de turbines zelf. De huidige generatie van turbines met een vermogen van 6 MW, zijn nu opgerekt naar 8 tot 9 MW. Er inmiddels ontwerpen de grote turbinebouwers machines met meer dan 10 MW vermogen. Siemens heeft inmiddels in Denemarken een test-turbine draaien en GE draait inmiddels de Haliade X met 12 MW proef op de Maasvlakte. Als je dan rekening houdt met verdere ontwikkelingen van deze turbines, gaan we uitkomen op 16 MW per windturbine in de komende vijf tot tien jaar. Maar ook de windparken zelf worden groter. Nederland heeft verschillende kleine percelen teruggenomen en besteedt nu parken van steeds 2 x 350 MW aan. Dat lijkt nu een minimum. De Britse windparken op de Doggersbank bestaan uit 3 x 1.200 MW, ‘IJmuiden Ver’ moet ruim 4.000 MW worden. Ook die schaalgrootte zorgt ervoor dat ze efficiënter worden gebouwd en dat de elektriciteitsprijs competitief wordt.”
Een containerschip kan op een zeker moment niet meer onder de bestaande containerkranen. Voor de Airbus A380 moesten luchthavens aangepast worden. Hoe is die dynamiek in de offshore wind?
“Groter kan altijd. Er bestaan generatoren van 30 MW, dat is mechanisch geen probleem. De rotorbladen lijken momenteel een beperkende factor, maar met andere materialen zou dat wel te ondervangen zijn. Daarnaast zit je met de hoogte; welke schepen gaan de turbines installeren? Daar ligt dus een vergelijkbare dynamiek als met de almaar groter wordende containerschepen. Waar we nu zitten op de groeicurve van offshore windturbines? Dat is de grote vraag. En het antwoord daarop moeten we inschatten en daar moeten we met de bouw van nieuwe schepen op inspelen. Bouw je nu te groot, dan ben je te duur; bouw je te klein, dan moet je snel een dure ombouw uitvoeren.”
‘Bouw je je installatieschepen te klein, dan moet je snel een dure ombouw uitvoeren’
En drijvende windparken?
“Die ontwikkeling volgen wij ook op de voet. Maar er zijn nog geen echt grote projecten gestart waarbij je kan zien of ze kostenefficiënt zijn. Er zijn wel enkele pilot projecten. Het klinkt interessant, maar de onderhoudskosten zullen waarschijnlijk toch best hoog zijn. Een fundatie zoals we die nu kennen staat er voor de hele levensduur van een park, dat weten we. Maar geen enkel schip heeft ooit 25 jaar lang verankerd gelegen. Die verankering zal het nodige onderhoud vergen, alsmede de turbines die meer zwenken en torsie krachten op de rotor te verduren krijgen.”
Jullie hebben inmiddels vijf baggerschepen met ultra lage emissies. Die techniek komt toch ook op de nieuwe schepen die de grootste offshore windparken gaan bouwen?
“Jazeker. Wij kiezen ervoor om binnen de bestaande technologie te kijken wat de minste luchtverontreiniging en de minste CO2-uitstoot oplevert. Dan komen wij anno 2020 uit op dieselmotoren met twee systemen van nabehandeling van de rookgassen. We filteren de fijnstof. Daarnaast voorzien wij nieuwe schepen van een SCR (selective cathalytic reduction, red.) katalysator. Inmiddels varen daar vier baggerschepen succesvol mee, een vijfde is nog in aanbouw. Wij passen dat op alle nieuwbouwschepen toe. Zo ook op onze nieuwe NextGen offshore installatieschepen Les Alizés – een schip dat drijvend de fundaties voor offshore windturbines kan installeren – en jack-up schip Voltaire.”
Viervoudige motivatie
Jan De Nul Group overtreft met deze ULEv-schepen inmiddels de IMO-regelgeving, en de nieuwste baggerschepen en aanstaande offshore wind installatieschepen voldoen zelfs aan de strengste eisen voor binnenvaartschepen. De motivatie voor deze ontwikkeling komt uit verschillende richtingen op de Belgische waterbouwer af. Het begint met een regelgeving die terecht steeds strenger wordt. In de tweede plaats zijn daar de klanten. Zo kent Rijkswaterstaat de CO2-prestatieladder waarlangs de uitstootprestaties van aannemers worden opgelegd, en wat een wezenlijk onderdeel is van de tenderprocedures. Ook boekte Jan De Nul Group recent een baggercontract in België, waarbij de overheid bereid was extra te investeren wanneer bedrijven hun uitstoot omlaag zouden brengen. De Nul zag kans om de uitstoot met 15 procent te verlagen.
Verder gaat het gebruik van biobrandstoffen uit biologische reststromen daar een belangrijke rol in spelen. De derde drijvende kracht van deze milieu-innovaties komt van het hogere management die hierop voluit aansturen.De vierde richting waaruit motivatie voor milieu-innovaties komt betreft een recent gehouden enquête onder werknemers met de vraag wat zij belangrijke thema’s vinden binnen Jan De Nul Group. De volgende drie bezorgdheden kwamen bovenaan: het terugdringen van emissies, biodiversiteit stimuleren en veiligheid op het werk bevorderen.
Wat is de grootste uitdaging voor jullie nieuw te bouwen schepen?
“In 2002 werden de eerste offshore windturbines geplaatst met monopiles van 160 ton. Momenteel installeren wij windturbines op jackets in Taiwan waarbij de pin piles om deze op de zeebodem te verankeren alleen al 160 ton per stuk wegen. In 2018 wogen monopiles die wij installeerden rond 1000 ton, in 2023 staan projecten gepland met monopiles van 2300 ton. Dat kun je niet enkel met jack-up schepen blijven doen. Ook komen de parken in te diep water te staan. Dus het installeren van die grote monopiles wordt uitdagend met drijvende kraanschepen. Daarnaast zit je met de hoogte waarop de volgende generatie van windmolens wordt geïnstalleerd. Dieper, hoger, zwaarder.”
U spreekt over duizenden tonnen alsof het de normaalste zaak van de wereld is…
“Haha. Dat is bijzonder hè? Voor een windpark worden honderden keren monopiles aan boord getild van 1000 ton of meer. Dat is gigantisch. Wij gaan dat normaal vinden. We spreken hier in een kantoor ver van zee tijdens een kopje koffie over onderdelen van 1000 ton of meer die we op volle zee op 150 meter hoogte met enkele millimeters nauwkeurigheid kunnen plaatsen. Deze sector is allesbehalve gewoon.”
Dit interview is afkomstig van Maritiem Nederland, 2020 Nr 2. Alle afbeeldingen zijn © Jan de Nul
Category: Drijvende windenergie, Techniek & Innovatie, Wereldwijd